De afgelopen jaren heb ik op heel veel plekken in onze publieke sector gezien hoe de druk van dagelijks produceren en verantwoorden geleidelijk aan tot vervreemding kan leiden van datgene waar het eigenlijk om te doen was. De één noemt dat systeem- versus leefwereld, de ander noemt het een dolgedraaide bureaucratie, de derde denkt dat dit een toonbeeld van efficiënte overheid is en de vierde denkt dat dit nu eenmaal de marsorders zijn, dus dat we verder niet moeten zeuren.
Het was een door en door Engelse ambtenaar van het Britse Cabinet Office die mijn onbehagen perfect samenvatte: hitting the target, but missing the point. Dat was wat hij al die jaren onder Tony Blair had zitten doen en nu moest hij zichzelf opnieuw uitvinden als adviseur van David Cameron. Hij had het er wel moeilijk mee, maar moest toegeven dat zijn nieuwe broodheren wel een punt hadden. Ook in Nederland hebben we natuurlijk wel wat groteske voorbeelden gezien van targets halen die weinig meer met de point te maken hebben. Of het nu gaat om diplomaproductie bij InHolland, boetequota bij de politie, citostress bij basisscholen, declaratiewoede bij specialisten, budgetuitputting bij gemeenten, publicatiegekte bij professoren of productiedrift in de thuiszorg – steeds zien we dat we met de beste bedoelingen prestatie-targets afspreken die daarna een sterke neiging blijken te hebben om een eigen leven te gaan leiden.
Maar wat kan je eigenlijk doen als je dat eenmaal hebt waargenomen? Het duurde een tijdje voordat ik de goede aanknopingspunten ontdekte om het gesprek te voeren over ‘maar waar deden we het ook alweer voor?’ – het gesprek over: ‘is het nodig om stokers op de trein te hebben, of rijden we inmiddels elektrisch?’ Hoe adresseer je die vraag? Zonder onmiddellijk op allerlei tenen te gaan staan, zonder onmiddellijk een defensieve reactie op te roepen (‘dus u vindt dat wij het verkeerd doen?’)? Hoe adresseer je die vraag zodat er ruimte ontstaat om met elkaar opnieuw te doordenken wat eigenlijk de goede dingen zijn om te doen?
Na veel zelf te hebben geknutseld (onder andere een maatschappelijk referentiekader voor Veiligheid en Justitie) ontdekte ik – nou ja, zo voelde het in elk geval – dat er een prachtig fundament bestaat voor precies dit soort vragen. Dat fundament heet Public Value Management. Harvard professor Mark Moore schrijft en praktiseert er al een jaar of twintig over.
Ik ga het hier niet allemaal uitleggen, maar de essentie van Public Value Management is dat je een balans moet vinden tussen de verschillende ingrediënten van het publieke handelen. In de kortste samenvatting, zijn dat er drie: wat mag, wat kan en wat wil ik? Legitimiteit, capaciteit en maatschappelijke doelstelling. Op elk niveau binnen de publieke sector – van individu tot organisatie, van uitvoerder tot bestuurder – kun je de aldus geschetste strategische driehoek inzetten voor het voeren van het juiste gesprek.
Terugkijkend, zie ik dat mijn aanvankelijke veronderstelling was dat die productietargets en hun bijbehorende verantwoordingsmechanismen volstrekt ridicuul waren (‘heeft u dit kwartaal uw afgesproken productie van adviezen wel gehaald – Raad voor de Kinderbescherming?’), dat ze weg moesten, dat we de boel opnieuw moesten gaan uitvinden. Maar in allerlei dialoogsessies begon me wel te dagen dat de bestaande manier van verantwoording, protocollering en productiedefiniëring ook zo z’n voordelen heeft: het begroot makkelijk, het stuurt eenvoudig, het houdt bestuurders op allerlei heikele momenten in het zadel en het op een bepaalde manier steunt het ook de professionaliteit.
Public Value Management laat die voordelen in hun waarde en creëert tegelijk ruimte om te heroverwegen, om de productie echt tegen het licht te houden, om het volgend jaar net even slimmer en beter te doen. Bijvoorbeeld waar het gaat om samenwerking. Iedereen denkt dat het beter is als publieke diensten samenwerken, maar in de praktijk sturen we ze allemaal met hun eigen productietargets op pad, waardoor samenwerken ze alleen maar geld kost. Niet handig. Door de boel opnieuw te doordenken vanuit de publieke waarde die we met elkaar willen genereren, kunnen we het essentiële element van samenwerking in de vergelijking meenemen, zodat het lonend wordt!
Deze manier van kijken naar publieke dienstverlening is de grondslag voor de Policy Design Training die Henk Gossink en ik aanbieden. Daar gebeurt overigens wel iets meer dan beleid doordenken vanuit de maatschappelijk waarde die beoogd wordt. Daar benutten we namelijk ook de ruimte die zo ontstaat om nieuw initiatief te ontwerpen – gebruikmakend van designtechniek. Meer daarover in een volgende aflevering ….
NB dit stuk verscheen eerder als nieuwsbrief van KNAP academie